Home is the thirty-sixth skill (assuming read left to right) in the language tree for Dutch. It has five lessons that teach various household objects and rooms.
Lessons[]
Lesson 1[]
- de sleutel = key
- de kamer = room
- de tuin = garden
- het raam = window
- de deur = door
- het slot = lock
Lesson 2[]
- de woonkamer = living room
- de slaapkamer = bedroom
- de badkamer = bathroom
- de muur = wall
- de vloer = floor
- de keuken = kitchen
Lesson 3[]
- de kast = wardrobe
- de lade = drawer
- de lamp = lamp
- het voorwerp = object
- het meubel = (piece of) furniture
- het bureau = desk
- het kabinet = cabinet
Lesson 4[]
- het kussen = pillow
- de bank = couch
- het laken = bedsheet
- het tapijt = rug
- het bed = bed
- de gordijnen = curtains (sing.: het gordijn)
Lesson 5[]
- de bel = bell
- de spiegel = mirror
- de vuilnisbak = trash can
- de stofzuiger = vacuum cleaner
- het afval = trash
- de bezem = broom
References[]
Duolingo Lesson: www.duolingo.com/skill/dn/Home